Image of the author Sholeh Rezazadeh.
Website
https://www.sholehrezazadeh.nl/
Winning Book Image
Image of the author's book cover.

Sholeh Rezazadeh (1989) came to the Netherlands from Iran in 2015. Three years after her arrival, she signed a contract for her debut novel De hemel is altijd paars (The Sky Is Always Purple, 2021) which was awarded the Debut Award of the Society of Dutch Literature 2022 and the Bronzen Uil Readers Award 2021. It was also on the longlist of the Libris Literature Prize 2022 and the Hebban Debut Prize 2022. Her second novel, Ik ken een berg die op me wacht (I know a mountain that is waiting for me) has been published recently.

‘Her use of language is improbably beautiful.’ — De Volkskrant newspaper

‘A new, original voice in Dutch literature.’ — AD newspaper

EUPL Year
EUPL Country
Ik ken een berg die op me wacht (I know a mountain that is waiting for me)

Aras, the Iranian river that rises high in the mountains, tells the story of a nomadic people camped on its banks. Full of love, but not without jealousy, he observes how the girl Saray becomes a young woman and how a childhood love turns into an adult relationship with Aydin.

Among the people on the river is the old carpet weaver who weaves stories. And Doeman, who is different from the others, with eyes that seem to be extinguished and yet see what others do not perceive. And Ashik, who sings about everything that belongs to the life of these people: the animals, the mountains and last but not least Aras, the river. Only now and then does a trader come by and exchange cheap sweets, combs, hand creams and other trinkets for the wonderful carpets. And once he brings a woman who has travelled from a faraway country. She too lives by a river there.

In a beautifully poetic style that readers will recognize from her debut novel The Sky Is Always Purple, Sholeh Rezazadeh tells the extraordinary story of Saray and the river Aras.

Agent / Rights Director

srudloff@amboanthos.nl
Susanne Rudloff
0031 6 38959223

Publishing House

Excerpt

Excerpt

De klinkende bellen van de geiten en schapen, en mijn brullende water vormen het achtergrondgeluid bij dit verhaal. In elk seizoen bewegen geiten en schapen er hun kop. Dus wanneer je dit verhaal leest, houd dan deze geluiden in je gedachten. En ook de koele wind die er altijd ronddwaalt. Hij tikt met zijn koude vingertoppen zachtjes op je huid en is altijd aanwezig, ook in de hete zomers.

Van alle vrouwen die elke ochtend in hun kleurige, tot hun enkels reikende jurken, met vestjes in een donkere kleur, sjaals met bloemenpatroon die hun hoofd en de onderkant van hun mond bedekken, met kleine hoofdbanden die ze in hun nek vastbinden, naar me toe komen met aardewerken kruiken op hun schouders of leren waterzakken in hun handen, en die met mijn heldere water vullen, trekt vooral één vrouw mijn aandacht. Een vrouw met ogen die me doen denken aan die van herten die bij mij water komen drinken. ’s Ochtends vroeg, als de zon mij nog niet heeft opgewarmd, of ’s avonds, wanneer mijn druppels beginnen af te koelen, zet ze voorzichtig haar voet op de rotsen. Eerst trekt ze haar bloemensjaal strak rond haar hoofd aan en knoopt deze stevig vast. Ze schuift haar hoofdband iets naar achteren waardoor haar zwarte haar met een scheiding in het midden beter te zien is, werpt een blik op mijn kronkelende lichaam en fluistert: ‘Mag ik even?’

Ze trekt de leren band van de waterzak los. Met één hand pakt ze de waterzak, die ooit een deel van een levende geit of ram was, en met de andere hand de opening, ooit een warme keel, en ze gaat rustig zitten op de gladde rotsen. Als ze geen schoenen aanheeft, kruip ik soms zacht over haar voeten en raak haar tenen aan. Ze drukt de droge, dorstige lippen van de waterzak op mijn vochtige lippen. Het dode lichaam van de geit wordt gevuld met mijn levende druppels. Terwijl ze vooroverbuigt, valt haar gevlochten haar vanonder de kleurrijke sjaal op haar kleine borsten. Ik ga een beetje terug om haar dieper te laten bukken. Zodat haar van gedroogde kruidnagelbloemen gemaakte ketting nat wordt en een lekkere geur verspreidt, en de punten van haar lange haar in mijn water prikken. Ze zet de waterzak opzij, vormt dan haar handen tot een kom en schept ze door mijn koele water. Haar ranke vingers kruipen onder mijn trillende huid en houden dan een paar seconden stil. Ze sluit haar ogen en gooit het water dat ze tussen haar vingers heeft opgevangen een aantal keer in haar gezicht. Ze opent haar ogen en terwijl ze mij aankijkt, drinkt ze van het water dat in haar handen op een klein meer lijkt.

Dan pakt ze de waterzak op en plaatst hem op haar linkerschouder. De waterzak vormt zich naar haar schouder. Ze kijkt naar de bergen, naar de vlakte, naar de wolken, en altijd voordat ze vertrekt een paar seconden naar mij. Naar mijn lichaam dat dit allemaal weerspiegelt. Daarna sluit ze haar ogen weer en luistert ze naar mijn geluid. Het geluid van verdergaan en niet stilstaan. Dan loopt ze weg. Ik zie haar de volgende nacht of ochtend weer. Soms komt ze zonder een waterzak of kruik naar mij toe, dan staart ze naar mijn golven en vult me met haar blik. Zelfs wanneer de geluiden van opgewonden en gespannen mensen, dieren en mijn golven zich vermengen, blijft ze me kalm aankijken.

Elke keer dat ze naar mij kijkt maak ik me zorgen of ze me ook nu weer mooi zal vinden. Of mijn aanwezigheid nog steeds bij haar leven past. Of ze me niet ziet als slechts het verdriet van het verleden of de angst voor de toekomst. Zal ze net zoveel van me houden in een onstuimige herfst als in een rustige zomer? Zal ze me nog willen als ik zo helder als een spiegel ben waarin ze haar eigen mooie gezicht kan zien of als ik zo modderig ben dat mijn kleur lijkt op de urine van een dorstige hond?

Saray is haar naam. Sari-ay. Dat betekent gouden maan, zon.

Haar moeder moest net als de meeste vrouwen uit de bergen ver weg van het ziekenhuis bevallen. Zelfs de ervaren vrouwen die urenlang naast haar waakten, wisten niet wat er aan de hand was, en voordat de jonge mannen uit het dichtstbijzijnde dorp hulp hadden kunnen halen, was het te laat. Ze stierf een paar uur na de bevalling aan een bloeding die maar niet stopte. Haar baby heeft ze nooit vast kunnen houden. Sarays moeder werd naast een boom begraven met een rechtopstaande steen bij het hoofd en een brede steen op het stukje grond waar ze lag. Haar naam werd met spijkers in de steen gebeiteld en haar graf werd ieder jaar bezocht door haar man, haar dochter en haar stam. Een jaar lang droeg Sarays vader zwarte kleren en hoefde hij dankzij het eten en de zorg die hij af en toe van de andere mannen en vrouwen kreeg minder te werken. Rouwen betekende voor hem turen naar de bergen en zijn kind bewonderen, dat minstens even mooi was alszijn overleden vrouw. Na  het eerste jaar was haar dood als rook die van tijd tot tijd uit het vuur van hun dagelijks leven opsteeg en in hun ogen en keel prikte.

Excerpt - Translation

Translated into English by Michele Hutchison

The tinkling bells of goats and sheep, and my roaring waters, form the background sound to this story. Goats and sheep move around in every season here. So, as you read this story, keep these sounds in your mind, as well as the cool wind that blows through our region, tapping gently on your skin with its cold fingertips, always present, even during the hot summers.

Of all the women who come to me every morning in their colourful, ankle-length dresses, dark-coloured cardigans, floral scarves wrapped around their heads and under the chin, fixed by small headbands they tied at the back of their necks, who come to me with earthenware jars on their shoulders or leather waterskins in their hands, who fill them with my clear water, one woman in particular attracts my attention. A woman with eyes that remind me of the deer who come to drink my water. Early in the morning, when the sun has not yet warmed me, or in the evening, when my droplets begin to cool, she carefully steps onto the rocks. She begins by pulling her floral scarf tight around her head and tying it securely. She pushes her headband back slightly to reveal her black, centre-parted hair, glances at my writhing body, and whispers, ‘May I?’

She unfastens her waterskin’s leather strap. She takes the waterskin, which was once part of a living goat or ram, in one hand, and in the other hand its opening, once a warm throat, and she sits down calmly on the smooth rocks. When she is not wearing shoes, I sometimes crawl gently over her feet and touch her toes. She presses the dry, thirsty lips of the waterbag to my moist lips. The dead body of the goat is filled with my living drops. As she bends forward, her plaited hair falls out from under the colourful scarf onto her small breasts. I move back a little to let her bend deeper so that her necklace made of dried clove flowers gets wet and gives off a pleasant scent, and the tip of her long plait dips into my water. She sets the waterskin aside, cups her hands and scoops them into my cool water. Her slender fingers crawl under my trembling skin and then hold still for a few seconds. She closes her eyes and splashes the water she has collected between her fingers onto her face several times. She opens her eyes and as she looks at me, she drinks from the water that resembles a small lake in her hands.

Then she picks up the waterbag and hangs it over her left shoulder. The waterbag moulds to her shoulder. She looks at the mountains, at the plain, at the clouds, and for a few moments before she leaves, she always looks at me, at my body in which the landscape is reflected. Then she closes her eyes again and listens to my sound. The sound of moving forward and never standing still. She walks away. I will see her again the next night or in the morning. Sometimes she comes to me without a waterskin or jug and stares at my waves, filling me with her gaze. Even when the sounds of excited or tense people, animals and my waves mingle, she continues to regard me calmly.

Every time she looks at me, I worry whether she will still find me beautiful. Will my presence still fit into her life? I hope she doesn't see me as just the sadness of the past or the fear of the future. Will she love me as much in a stormy autumn as in a calm summer? Will she want me when I'm as clear as a mirror in which she can see her own beautiful face or when I am so muddy that my colour resembles the urine of a thirsty dog?

Saray is her name. Sari-ay. It means golden moon, sun.

Like most of the women from the mountains, her mother had to give birth far away from the hospital. Even the experienced women who watched over her for hours did not know what was wrong, and before the young men from the nearest village could fetch help, it was too late. The bleeding wouldn't stop and she died a few hours after giving birth. She was never able to hold her baby. Saray's mother was buried next to a tree with an upright stone near her head and a wide stone over the patch of ground where she lay. Her name was chiselled into the stone and every year her husband, her daughter and her tribe visited her grave. For a year, Saray's father wore black clothes and was able to work less thanks to the food and care he occasionally received from the other men and women. For him, mourning meant gazing at the mountains and admiring his child, who was at least as beautiful as his deceased wife. After the first year, her death was like smoke that rose from time to time from the fire of their daily lives and stung their eyes and throats.