Gaea Schoeters (née en 1976) est écrivaine, scénariste, librettiste et journaliste. Elle fait ses débuts avec le récit de voyage Meisjes, moslims & motoren (Filles, musulmans et motos), qui relate un périple de sept mois à moto à travers l’Iran, l’Asie centrale et l’Arabie. Vinrent ensuite les romans Diggers (Manteau), De kunst van het vallen (L’art de tomber, De Bezige Bij) et Untitled #1 (Querido), et le recueil d’entretiens Het Einde (La fin, Polis). Son dernier roman, Trofee (Trophée), est retenu pour de nombreux prix et a remporté le Prix Littérature de Sabam. En collaboration avec l’illustratrice Gerda Dendooven, elle réalise un album illustré philosophique pour enfants de tout âge, Nothing (De Eenhoorn). Elle écrit plusieurs opéras couronnés de prix avec la collaboration de la compositrice Annelies Van Parys, ainsi que des pièces de théâtre musicales ; leur œuvre est représentée dans des lieux tels que la Biennale de Venise, le Staatsoper Unter den Linden, le Folkoperan de Stockholm, les Operadagen Rotterdam et le Theater Aan Zee. En coopération avec Johanna Pas, elle traduit Kae Tempest. Toute son œuvre se trouve à l’intersection de l’expérimentation formelle et l’engagement social. Elle est fort prisée en tant que chroniqueuse et essayiste pour différents journaux et magazines, et gère également le « Dead Ladies Show », un café chantant qui met à l’honneur des femmes oubliées.
Hunter White vit pour la chasse au gros gibier. Trader américain immensément riche, il se rend en Afrique pour abattre un rhinocéros, le dernier des « big five » qu’il n’a pas encore eu. La chasse lui donne, plus que toute autre chose, le sentiment d’être vivant. De plus, il pense que la chasse aux trophées ne crée pas seulement des emplois, mais un revenu dont la population locale a besoin pour lutter contre le braconnage. Lorsqu’il découvre, après une chasse au rhinocéros décevante, qu’il existe un « big six », son expédition de chasse prend une tournure sinistre. Dans Trophée, Schoeters nous fait pénétrer dans l’esprit tordu d’un chasseur occidental. White est guidé par une boussole moralement douteuse alors qu‘il évalue la valeur d‘une vie, que ce soit celle d’une personne ou d’un animal. Dans un tour de force stylistique, Schoeters fait monter la tension étape par étape et oppose Hunter White, le traqueur local Dawid et le jeune chasseur !Ngate dans une partie d’échecs macabre et captivante. Son style rythmé souligne le sentiment de menace presque physique créé par l’intrigue.
Agent / Rights Director
Publishing House
Translation Deals
- Bulgaria: Izida
- Denmark: Jensen & Dalgaard
- France: Actes Sud
- Germany: Zsolnay
- North-Macedonia: ID-Concept Consulting and Design (Strange Forest Publishing)
- Serbia: Treći Trg publisher
Excerpt
Als een roofvogel duikt het vliegtuig uit de inktzwarte hemel naar beneden, om vervolgens af te remmen, even schijnbaar bewegingloos te blijven hangen en dan een wijde cirkelende beweging in te zetten, alsof het aarzelt tussen twee mogelijke prooien en nog niet besloten heeft op welke het zich zal storten. Beneden, in de diepte, tekenen zich linten van licht af die het duister in repen snijden en waarover andere, kleinere lichtjes als mieren naar elkaar toe bewegen, samentroepen, clusters vormen en weer uitwaaieren. Het land buiten de lichtvlekken is donker, een gapend zwart gat, te donker zelfs om te zien of het vlak of golvend is. Pas later, als het vliegtuig zijn aarzeling opgeeft en verder daalt, tekenen zich leesbare patronen af: landruggen bollen op, dalen wijken terug, water scheidt zich af van land. Veel tijd om te kijken is er niet; nu de vogel zijn prooi heeft uitgekozen, duikt hij razendsnel neer. Even nog laten zich gebouwen onderscheiden, vrachtwagens, auto’s, dan raakt het landingsgestel de grond.
Dawid herademt, maar voelt geen opluchting; integendeel, hij wordt meteen overvallen door een gevoel van zwaarte, alsof de aarde in dit nieuwe land harder aan hem trekt en de lucht zich moeilijker laat inademen. Jaren heeft hij hiernaar uitgekeken, dag na dag, en evenzoveel nachten heeft hij ervan gedroomd. Maar nu, nu hij hier werkelijk is, voelt hij geen vreugde, geen triomf, zelfs geen tevredenheid. Hoewel het vliegtuig wel degelijk op zijn bestemming is aangekomen – dat verzekert de metalige stem van de steward hem, voor het geval hij of een van de andere passagiers eraan zouden twijfelen: dat ze aangekomen zijn –, is wat hem overvalt niet de blijdschap van een aankomst, niet de verademing van een man die lange tijd heeft gereisd, na vele ontberingen zijn doel bereikt en viert dat hij het er levend van af heeft gebracht, maar de droefenis van een afscheid, alsof hij de hele weg die hij hiervoor heeft afgelegd met zich meedraagt en alle offers die hij tijdens zijn reis heeft gebracht zich met hun volle gewicht aan hem vastklampen.
Met een schok komt het vliegtuig tot stilstand. Om hem heen staan passagiers op, graaien naar hun bagage, verdringen zich in het gangpad. Dawid werpt nog een laatste blik door het venster. Nu pas valt het hem op dat de grond daarbuiten wit is. Het heeft gesneeuwd. Het beeld verrast hem, want hoewel hij het begrip sneeuw natuurlijk wel kent, net als het woord, heeft hij het fenomeen nooit eerder gezien. Hij kijkt ernaar als naar de geboorte van een kind: een doodnormale gebeurtenis die zich al eeuwenlang regelmatig voltrekt en zonder veel ophef aan de rest van de wereld voorbijgaat, maar die, wanneer ze zich voor het eerst in iemands eigen leven afspeelt, op hem overkomt als een wonder.
I. DE JAGER
Twee maanden eerder
De knal van het schot rijt de ochtendstilte uiteen. Hoewel hij zich flink schrap had gezet, brengt de terugslag van het zware jachtgeweer Hunter toch uit evenwicht; de kracht van het wapen tilt zijn linkervoet bijna een halve meter van de grond. Van Heeren, die naast hem staat, lacht.
‘Het verrast je altijd weer, hè? Nasty fuckers, die oude tweelopen. Maar wel een puik schot.’
Samen met Hunter loopt hij naar het andere eind van de schietbaan; tot zijn tevredenheid stelt Hunter vast dat hij inderdaad perfect doel heeft getroffen. Midden in de roos is een klein, rond inslaggat zichtbaar, nauwelijks dikker dan zijn pink, maar de impact van de kogel heeft de achterliggende zandzak volledig opengescheurd; langs alle kanten sijpelen dunne stroompjes rood zand naar buiten. Voor die vuurkracht neemt hij de kneuzingen op zijn schouder er met plezier bij: dat kan straks het verschil maken tussen leven en dood. Van de jager, niet de prooi. Dat zoveel jagers tegenwoordig de voorkeur geven aan kleinere kalibers heeft hij nooit begrepen; hij zou zich met een lichter wapen niet veilig voelen in de bush. Lichtere munitie vereist een perfect geplaatst schot en op moeilijk terrein heeft een jager niet altijd de luxe zijn hoek te kiezen; als een wild dier onverwacht aanvalt, mag je al blij zijn dát je het raakt. Bovendien doodt een licht wapen de meeste prooien wel, maar stopt het ze niet meteen af, en Hunter wil niet verpletterd worden door een ‘dood’ dier dat nog een paar meter doorrent voor het neergaat. Daarom verkiest hij voor de jacht op groot wild zijn oude dubbelloops .577 Nitro Express, hetzelfde geweer waarmee Hemingway hier ooit een neushoorn en een stel leeuwen schoot, en niet een lichter, moderner model. Maar dat is niet wat hij vanochtend aan de luchthavenpolitie heeft verteld toen hij bij het uitklaren van zijn wapen een praatje maakte met de agenten; op hun vraag waarom hij met
zo’n zwaar kaliber jaagt, heeft hij eenvoudigweg geantwoord dat het geweer van zijn grootvader is geweest, wat waar is, en daar nog iets aan toegevoegd over mannelijkheid, wat op een goedkeurend lachje werd onthaald. Slapende honden moet je niet wakker maken, zeker niet in een land als dit, waar het aantal schouderstrepen op een uniform de graad van corruptie aanduidt; hoe minder mensen op de hoogte zijn van zijn werkelijke reisdoel hoe beter. Liefdevol klapt hij de tweeloop open en hangt hem gebroken over zijn arm. Van Heeren geeft hem een vriendschappelijk klapje op zijn schouder.
‘Volgens mij heb je een aperitief verdiend.’
Samen lopen ze tussen de lage bungalows door in de richting van de lodge; overal om hen heen tsjirpen krekels. Hunter ademt een paar keer diep in; ondanks de nachtvlucht en de drukkende hitte voelt zijn lichaam fris en fit. Klaar voor de jacht. Zijn geest is ontspannen en kalm, maar alerter dan thuis; zijn gehoor staat op scherp, hij registreert de onbekende geuren, proeft de vage smaak van ijzer in de lucht. Zouden ze onweer krijgen? Bij zijn bungalow blijft hij staan.
‘Ik kom zo. Eerst even deze jongen opbergen en een vers hemd aantrekken.’
Hunter duwt het schuifraam open, legt zijn wapen in de openstaande geweerkist op het bed, trekt zijn bezwete hemd uit en hangt het over de leuning van een stoel. Tegen beter weten in gaat hij op de rand van zijn bed zitten. Meteen slaat de jetlag genadeloos toe: zijn lichaam wil niets liever dan gaan liggen en de gemiste nacht inhalen. Gewoon even neerliggen, heel even maar, moet toch kunnen? Maar zodra hij zich op het bed uitstrekt, beseft hij dat hij een stommiteit begaat; als hij nu zijn ogen sluit, is hij verloren. Dan zal hij inslapen en straks midden in de nacht wakker worden en vervolgens urenlang slapeloos op de ochtend wachten. En zal dat patroon zich de komende dagen herhalen, tot hij volkomen uitgeput is. Terwijl het geheim er net in schuilt meteen het ritme van de nieuwe dag te volgen. Nog net op tijd dwingt hij zichzelf zijn ogen open te houden, en tast in zijn broekzak naar zijn gsm. Hij tikt een naam aan en wacht; boven hem, aan het plafond, draait de zware houten ventilator loom rondjes. Elfmaal gaat de telefoon over, voor iemand opneemt. De vrouwenstem aan de andere kant van de lijn klinkt warm en slaperig, maar toch klinkt er geen verwijt in door.
‘Hallo.’
‘Ik heb je wakker gemaakt.’
‘Verbaast dat je, op dit uur van de nacht?’
‘Waar ben je?’
Het geluid van stof die over stof glijdt. Een laken dat wordt weggeslagen. In gedachten ziet hij voor zich hoe ze rechtop gaat zitten, op de rand van het bed, nog niet helemaal wakker, haar gezicht zachter dan het bij daglicht is. Hoewel hij voor haar scherpte is gevallen, is het haar nachtelijke zelf dat hem ontroert.
‘Mexico.’
‘Toe maar. Werk of plezier?’
‘Niet iedereen houdt die dingen zo strikt gescheiden als jij.’
Hunter lacht. In gedachten ziet hij zijn kantoor voor zich. De zee met computerschermen, de hemdruggen van de mannen die er werken even inwisselbaar als de displays waarnaar ze kijken; hij hoeft hun gezichten niet te zien om te weten wie winst maakt en wie verlies lijdt, de spanning in hun schouderbladen zegt genoeg. Buiten, achter het vensterglas, tientallen naar de hemel reikende torens. Een volledig verticale skyline. Een groter contrast met de weidsheid die hem nu omgeeft, is nauwelijks denkbaar; hier kan hij kilometers ver kijken zonder dat iets zijn blik afstopt. Hij komt half overeind en laat, steunend op zijn ellebogen, zijn ogen over het landschap glijden: nergens een spoor van menselijke aanwezigheid.
‘Ben je alleen?’
Zijn vrouw antwoordt niet meteen, wat hem doet vermoeden van niet. Waarom zou ze anders opstaan om met hem te bellen? Hij hoort stof ritselen, waarschijnlijk schuift ze het muskietennet open, daarna het geluid van haar blote voeten op een houten vloer. Dan opnieuw haar stem, minder gedempt nu.
‘Zou je jaloers zijn als het niet zo was?’
Nu is ze wakker. De zachtheid in haar gezicht is verdwenen, en over de halve wereld heen voelt hij hoe ze hem uitdagend aankijkt.
‘Nee.’
‘Nee?’
‘Jaloezie is een teken van zwakte. Het zou impliceren dat ik me bedreigd voel.’
Leeuwen vallen niet alle mannetjes in de troep aan. Alleen jonge dieren die hun plaats niet kennen, krijgen een tik. Een energiebesparende en efficiënte manier van samenleven.
Nu is het haar beurt om te lachen.
‘Mooi zo.’
Ze heeft een glas water gevuld, hij hoort haar drinken. Met grote teugen. Ziet haar vochtige lippen. Plots verlangt hij naar haar, met een hevigheid die hem verrast.
‘Kom je naar huis, voor onze huwelijksverjaardag?’ vraagt hij haar.
‘Welk huis?’
‘Hét huis. Ons huis.’
‘Kan jij niet hierheen komen? Het weer is hier beter.’
‘Moeilijk. Ik heb een cadeau voor je.’
‘En?’
‘Het is niet bepaald handbagage.’
Hij hoort haar inademen. Scherp. Gespannen.
‘Is het wat ik denk dat het is?’
Aan de snelheid waarmee ze haar volgende vraag stelt, weet hij dat ze geen antwoord verwacht had.
‘Hoelang ben je dit al aan het plannen?’
‘Twee jaar.’
De zachte ruis op de lijn echoot haar waardering. Dan,
als de betekenis van zijn woorden helemaal tot haar is doorgedrongen, voelt hij haar rillen. Een korte huivering, blote huid tegen de zachte zijde van haar pyjama.
‘Wanneer vertrek je? Naar…’
‘Ik ben er al. Ik ben vanochtend aangekomen.’
Stilte.
‘Hunter?’
Ze aarzelt, want ze weet dat hij er een hekel aan heeft als ze het zegt, maar hij weet dat ze het toch zal zeggen.
‘Wees voorzichtig, wil je?’
Hunter strekt zijn hand uit naar zijn geweer dat in de openstaande wapenkist naast hem ligt, en laat zijn vingers even over het hout glijden. Een golf van opwinding trekt door zijn lichaam en vult hem met een tintelend verlangen naar de jacht van morgen.
‘Beloofd. Maar niet te. Ik zou niet willen dat je me saai gaat vinden.’
Hij haakt in, dwingt zichzelf op te staan, gooit een handvol water in zijn gezicht, kiest een vers hemd uit en kleedt zich aan voor de lunch. Dat zijn vrouw ongerust is, verbaast hem niet; dit is geen safari als alle andere. Niet zozeer omwille van de prooi, maar omwille van de ophef over de jachtvergunning: de vorige jager die er zo eentje in de wacht gesleept had, was meermaals met de dood bedreigd. Maar haar bezorgdheid, hoe begrijpelijk ook, is volstrekt onnodig: hij heeft niet persoonlijk op de licentie geboden, maar via een van zijn vele bedrijfjes, speciaal opgericht om de sporen van controversiële aankopen van grote klanten mee toe te dekken. Vergeleken met de dubieuze overnamepraktijken en de semilegale monopolies die hij soms buiten het zicht van de financiële waakhonden moet weten te houden, is het verbergen van de aankoop van een jachtvergunning voor een Afrikaanse zwarte neushoorn voor een handvol fanatieke natuurbeschermers kinderspel.
Excerpt - Translation
Translated from Dutch by Michele Hutchison
The plane plunges from the pitch-black sky like a bird of prey, then slows – it seems to hang motionlessly for a moment before settling into a wide circling movement, as if hesitating between two possible victims, not yet having decided which it will swoop down upon. In the depths below, ribbons of light cut the darkness into strips and above them different, smaller lights move towards each other like ants, congregating, forming clusters and fanning out again. The land beyond the spots of light is dark, a gaping black hole, too dark even to tell if it is flat or undulating. Only later, when the plane gives up its hesitation and descends further, do legible patterns emerge: ridges bulge up, valleys sink away, water separates from land. There is not much time to look, now that the bird has chosen its prey, it dives at lightning speed. Buildings, trucks and cars become visible for a moment, then the landing gear hits the ground.
Dawid breathes again but feels no relief; on the contrary, he is immediately overcome by a feeling of heaviness, as if the earth in this new country is pulling down harder on him and the air is more difficult to breathe. He has been looking forward to this for years: day after day, and for as many nights, he has dreamed of it. But now, now he is actually here, he feels no joy, no triumph, not even contentment. Although the plane has arrived at its destination – as the tinny voice of the flight attendant assures him, just in case he or any of the other passengers should doubt that they have arrived – what overwhelms him is not the joy of arrival, not the relief of a man who has travelled from afar, reached his goal after many hardships and can celebrate that he made it there alive, but the sadness of a farewell, as though he is carrying the heaviness of his travels with him, and all the sacrifices he made along the way are clinging to him with their full weight.
The plane reaches a standstill with a jolt. Passengers stand up around him, grab their luggage, throng in the aisle. Dawid takes one last look out of the window. Only now does he see that the ground outside is white. It has snowed. He is surprised by the sight, because although of course he is aware of the concept of snow and the word for it, he has never seen this phenomenon before. He looks upon it as if it were the birth of a child: a perfectly normal event that has been happening regularly for centuries and takes place in the rest of the world without much ado, but which, when it first happens in one's own life, appears to him like a miracle.
I. THE HUNTER
Two months earlier
The blast of the shot tears apart the morning’s silence. Though he braced hard, the recoil of the heavy gun unbalances Hunter, the force of the weapon lifting his left foot fifteen inches from the ground. Van Heeren, standing next to him, smiles. “Always gets you, doesn’t it? Nasty fuckers, these old double-barreled riffles. But a fine shot.”
He accompanies Hunter to the other end of the shooting range where Hunter is pleased to find a perfect hit. A small round hole is visible in the centre of the bullseye, barely thicker than his little finger, but the impact of the bullet has completely ripped open the sandbag behind it; thin streams of red sand trickle out.
He’ll gladly accept the bruises on his shoulder for that firepower – it can mean the difference between life and death. The hunter’s, not the prey’s. He has never understood why so many hunters nowadays prefer smaller calibres, he wouldn't feel safe in the bush with a lighter weapon. Lighter munition requires a perfectly placed shot and on difficult terrain a hunter doesn’t always have the luxury of choosing his angle. If a wild animal attacks unexpectedly, any kind of hit will do. In addition, a light weapon will kill most prey, but it won’t stop them immediately and Hunter doesn’t want to be crushed by a ‘dead’ animal charging a few feet further before it falls. That's why he prefers his old.577 Nitro Express for big game hunting – the same rifle Hemingway once used to shoot a rhino and a pair of lions here – rather than a lighter, more modern model. But that's not what he told the airport police this morning when chatting with the customs officers clearing his weapon. When asked why he hunted with such a high calibre, he simply replied that it was his grandfather's gun, which was true, and added something about masculinity, which was met with a chuckle of approval. Let sleeping dogs lie, especially in a country like this, where the number of shoulder stripes on a uniform indicated the degree of corruption. The fewer people who knew of his actual destination, the better.
He lovingly cracks open the rifle and hooks it over his arm. Van Heeren gives him a friendly pat on the shoulder.
“I think you’ve earned yourself an aperitif.”
They walk between the low bungalows towards the lodge together, crickets chirping all around them. Hunter takes a few deep breaths; despite the night flight and the oppressive heat, his body feels fresh and fit, ready for the hunt. His mind is relaxed and calm, but more alert than at home. His ears are pricked, he registers the unknown smells, tastes the faint tinge of iron in the air. Is a storm coming? He stops at his bungalow.
“I'll be right with you. First got to put this boy away and change into a fresh shirt.”
Hunter pushes up the sash window, lays his weapon in the open gun box on the bed, pulls off his sweaty shirt and hangs it over the back of a chair. Against his better judgment, he sits down on the edge of his bed. Immediately jetlag strikes: his body wants nothing more than to lie down and make up for the missed night. Just a little lie down, should be possible, right? But as soon as he stretches out on the bed, he realizes he is doing something stupid – if he closes his eyes now, he will be lost. He’ll fall asleep and wake up in the middle of the night and then spend hours waiting sleeplessly for the morning. And the pattern will repeat itself for the next few days, until he is completely exhausted. The secret lies in immediately picking up the rhythm of the new day. Just in time, he forces himself to keep his eyes open, and fumbles in his trouser pocket for his cell phone. He taps on a name and waits; above him, a heavy wooden ceiling fan spins lazily. The phone rings eleven times before anyone answers. The female voice on the other end of the line is warm and sleepy, but without reproach.
“Hi.”
“I woke you up.”
“Go figure, at this time of night.”
‘Where are you?”
The sound of fabric gliding across fabric. Sheets being pushed aside. In his thoughts he pictures her sitting up on the edge of the bed, not yet fully awake, her face softer than it is by daylight. Although he fell for her sharpness, it is the night-time version that touches him.
“Mexico.”
“Wow. Work or pleasure?”
“Not everyone keeps things as neatly compartmentalised as you do.”
Hunter laughs. He pictures his office – the sea of computer screens, the shirted backs of the men who work there as interchangeable as the displays they look at. He doesn't have to see their faces to know who is making a profit and who a loss: the tension in their shoulder blades says it all. Outside, behind the windows, dozens of towers reaching for the heavens. A vertical skyline. A greater contrast with the vastness surrounding him now is hardly conceivable; here he can see for miles without anything blocking his view. He raises himself up and, resting on his elbows, allows his eyes to glide over the landscape: nowhere a trace of human presence to be seen.
“Are you alone?”
His wife doesn’t answer immediately, which makes him suspect she isn’t. Why else would she get up to take his call? He hears fabric rustling, she is probably sliding open the mosquito net, then the sound of her bare feet on the wooden floor. Then her voice again, less muffled now.
"Would you be jealous if I weren't?"
She’s awake now. The softness has disappeared from her face, and right from the other side of the world he can feel her giving him a defiant look.
“No.”
“No?”
“Jealousy is a sign of weakness. It would imply I felt threatened.”
Lions don’t attack all the young males in the pack. Only the young ones that don’t yet know their place are given a swat. An energy-saving, efficient way of living together.
Now it’s her turn to laugh.
“Good.”
She has filled a glass of water, he hears her drinking. Big gulps. Sees her moist lips. Suddenly he longs for her, with an intensity that surprises him.
"Are you coming home for our anniversary?" he asks her.
"Which home?"
“Our home. The house.”
“Can’t you come out here? The weather is better.”
“Tricky. I have a present for you.”
“So?”
"It's not exactly hand luggage."
He hears her inhale. Sharply. Tensely.
"Is it what I think it is?"
From the speed with which she asks her next question, he knows she wasn't expecting an answer.
"How long have you been planning this?"
“Two years.”
The slight background buzz on the line echoes her appreciation. Then, when the meaning of his words has fully got through to her, he feels her shiver. A brief shiver, bare skin against the soft silk of her pyjamas.
“When will you leave? For—”
“I’m already there. I arrived this morning.”
Silence.
“Hunter?”
She hesitates because she knows he hates it when she says this, but he knows she’ll say it anyway.
“Be careful, won’t you?"
Hunter reaches for his rifle, which is in the open gun box next to him, and runs his fingers over the wood for a moment. A wave of excitement sweeps through his body, filling him with a tingling desire for tomorrow's hunt.
“I will. But not too careful. I wouldn’t want you to start finding me boring.”
He hangs up, forces himself to get up, splashes water over his face, picks out a fresh shirt, and dresses for lunch. His wife’s concern is no surprise, this is not any old safari. Not so much because of the prey, but because of the fuss surrounding the hunting license: the last hunter who managed to get one received several death threats. But her concern, understandable as it may be, is completely unnecessary: he had not bid for the license personally, but through one of his many small businesses, set up specifically to conceal controversial purchases by major customers. Compared to the dubious takeover practices and the semi-legal monopolies he sometimes had to keep out of sight of the financial watchdogs, hiding the purchase of a hunting license for an African black rhino from a handful of avid conservationists was child's play.